Ik stap de loods binnen en kijk mijn ogen uit.
Overal liggen spullen, dossiers en rommel. Een flipperkast, schilderijen en droogbloemen. Ik zie kleding, auto-onderdelen en een hamsterkooi. Stapels papier liggen op een bureau. Als mijn klant zijn bureaustoel iets lager zet, dan verdwijnt hij. Daar moet ik even om gniffelen.
‘Wat lach je nou?’ vraagt hij verbaasd. Ik zeg: ‘Nog even en je bent onzichtbaar.’ Hij begint te lachen, steeds harder. ‘Het is echt heel erg verschrikkelijk!’ roept hij uit. ‘Ja,’ lach ik met hem mee, ‘dat is het.’
Rommelmarkten
Hij begint te vertellen. Ooit was het een garage. Omdat de ruimte groot genoeg was, heeft zijn familie daar spullen opgeslagen. Een neef begon een koeriersdienst, een vriend verkocht platen en cd’s. De buurvouw emigreerde en parkeerde haar meubels daar. Mijn klant ziet overal handel in en begon een bedrijf in allerhande spullen. En hij houdt van rommelmarkten afstruinen.
Moedeloze ochtend
Mijn klant vertelt dat hij niet verder komt. Niet met opruimen, niet met plannen maken, helemaal nergens mee. Er zijn geen acute problemen, maar hij wordt steeds moedelozer van de chaos als hij ’s ochtends binnenkomt.
Hij wordt blij van spullen in- en verkopen. Steeds vaker verkoopt hij iets en is dan twee uur bezig om het te zoeken. ‘Ik wil een systeem,’ zegt hij. ‘Het kost me te veel tijd om te zoeken, ik weet niet meer wat ik allemaal heb en ik word er moe van.’ ‘Daar kan ik je wel mee van dienst zijn,’ zeg ik tegen hem. Hij sluit af: ‘Het maakt me niet uit wat het kost, maar help me asjeblieft hiermee.’